Dit slothoofdstuk van de Grondwet geeft met name aan volgens welke procedure de
Grondwet kan worden gewijzigd.
Voor het wijzigen van de Grondwet geldt een uitgebreidere procedure dan voor het
wijzigen van een gewone wet. Evenals een gewone wet komt een grondwetsherziening
tot stand in samenwerking tussen regering en parlement. De bijzondere elementen
die artikel 137 aan de gewone wetsprocedure toevoegt zijn de volgende:
•
een grondwetsherziening
wordt tweemaal door de beide kamers van de Staten‑Generaal behandeld. Daartussen
worden verkiezingen voor de Tweede Kamer gehouden.
•
in tweede lezing kunnen
de in eerste lezing aanvaarde voorstellen slechts ongewijzigd en met ten minste
twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen worden aangenomen.
Een andere bijzonderheid van de procedure van grondwetsherziening is het
zogenaamde splitsingsrecht. Dit houdt in dat de Tweede Kamer in de eerste of in
de tweede lezing de mogelijkheid heeft om ‑ al dan niet op voorstel van de
regering ‑ een ingediend wetsvoorstel tot grondwetswijziging in meer
wetsvoorstellen te splitsen. Het kan voorkomen dat in één wetsvoorstel
wijzigingen van verschillende grondwetsartikelen worden voorgesteld die geen
direct verband met elkaar houden. Voorkomen dient dan te worden dat het gehele
herzieningsvoorstel zou worden verworpen, uitsluitend omdat tegen een enkel op
zichzelf staand onderdeel grote bezwaren bestaan. Daarom is splitsing mogelijk
gemaakt. Zij kan in bepaalde gevallen een algemeen wenselijk geachte wijziging
van de Grondwet voor stranding behoeden. Om te verzekeren dat in tweede lezing
in de Tweede Kamer over de wenselijkheid van splitsing een ruime mate van
overeenstemming aanwezig zal zijn, is bepaald dat een voorstel tot splitsing
slechts met ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen aangenomen kan
worden.
Indien een grondwetsherziening uit een reeks afzonderlijke wetsvoorstellen
bestaat, kan verwerping van een of meer voorstellen tot gevolg hebben dat de
gewijzigde en de ongewijzigd gebleven bepalingen van de Grondwet niet meer goed
op elkaar aansluiten. Daarom wordt in artikel 138 de wetgever bevoegd verklaard
om voor de bekrachtiging van de in tweede lezing aangenomen voorstellen een wet
vast te stellen waarbij de ongewijzigd gebleven grondwetsbepalingen en de
aangenomen herzieningsvoorstellen voor zoveel nodig aan elkaar worden aangepast
en de indeling van de Grondwet wordt gewijzigd. Voor een dergelijke wet zijn ten
minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen nodig. Het mag hierbij
alleen gaan om noodzakelijke wijzigingen van technische aard. Bij de
grondwetsherziening van 1983 zijn vier van zulke aanpassingswetten tot stand
gebracht.
66
| Grondwet voor het Koninkrijk der
Nederlanden 2018
Artikel 139 bepaalt dat door de Staten‑Generaal aangenomen grondwetswijzigingen
die door de Koning zijn bekrachtigd, direct na de bekendmaking in werking
treden. Naast de afzonderlijke wijzigingswetten wordt bij elke
grondwetsherziening de gehele tekst van de herziene Grondwet bij koninklijk
besluit opnieuw bekendgemaakt (artikel 141).
Artikel 140 bepaalt dat bestaande wetten en andere regelingen en besluiten die
in strijd zijn met een verandering in de Grondwet, gehandhaafd blijven, totdat
daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen, dat wil zeggen
totdat ze zijn aangepast of ingetrokken. Dit is een algemene regel van
grondwettelijk overgangsrecht. Bijzondere regels van overgangsrecht die met
concrete wijzigingen van de Grondwet verband houden, zijn te vinden in de
additionele artikelen.
Het laatste artikel van de Grondwet bepaalt dat de Grondwet bij de wet met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming kan worden gebracht. Aangezien de Grondwet de bepalingen van het Statuut in acht moet nemen, is voor een dergelijke aanpassing de gewone wetsprocedure voldoende geacht.
Van