Dit hoofdstuk bevat de bepalingen inzake de andere openbare lichamen van het
Rijk.
Het merendeel van de in hoofdstuk 7 opgenomen bepalingen betreft de
provincies en de gemeenten.
Voor provincies en voor gemeenten zijn geen afzonderlijke artikelen
opgenomen, maar zijn de bepalingen zoveel mogelijk op beide van toepassing.
Op deze wijze komt de eenvormigheid van de hoofdstructuur van provincies en
gemeenten duidelijk tot uitdrukking.
In de tekst van de Grondwet ligt verankerd dat Nederland een
gedecentraliseerde eenheidsstaat is. Enerzijds hebben provincies en
gemeenten een algemene bevoegdheid tot regeling en bestuur, die slechts bij
of krachtens de wet kan worden beperkt, anderzijds zijn provincies en
gemeenten verplicht mee te werken aan de uitvoering van door hoger gezag
gestelde regels en kunnen zij bij of krachtens de wet aan toezicht worden
onderworpen.
Bij de wet kunnen provincies en gemeenten worden opgeheven en nieuwe
ingesteld. Met deze bepaling opent hoofdstuk 7 (artikel 123). Ingevolge het
tweede lid van artikel 123 is de wetgever bevoegd om regeling van
grenswijzigingen van meer beperkte aard over te dragen aan bijvoorbeeld de
regering of het provinciaal bestuur. In de Wet algemene regels herindeling
is als hoofdregel neergelegd dat beperkte grenswijzigingen
(‘grenscorrecties’) kunnen worden aangebracht door provinciale staten, dan
wel (bij volledige onderlinge overeenstemming ter zake) de raden van de
betrokken gemeenten.
Artikel 124 is een van de belangrijkste bepalingen van hoofdstuk 7. In dit
artikel is vastgelegd dat provincies en gemeenten lichamen met autonome
bevoegdheden zijn. Ingevolge het eerste lid van dit artikel zijn provincies
en gemeenten vrij om alle taken inzake hun huishouding ter hand te nemen,
mits zij daardoor niet in strijd handelen met wettelijke voorschriften van
hogere orde. Het tweede lid geeft de bevoegdheid om regeling en bestuur van
de besturen van provincies en gemeenten bij of krachtens de wet te vorderen.
Hierop aansluitend volgen bepalingen waarin de belangrijkste bestuursorganen
en enkele van hun bevoegdheden zijn vermeld.
In artikel 125 is vastgelegd dat provinciale staten en de gemeenteraad aan
het hoofd staan van de provincie, respectievelijk de gemeente, en dat hun
vergaderingen in beginsel openbaar zijn. Op deze wijze wordt de positie van
provinciale staten en de gemeenteraad als hoofdorganen van het bestuur van
provincies en gemeenten benadrukt.
Het tweede lid van dit artikel vermeldt de belangrijkste overige
bestuursorganen van provincies en gemeenten. Voor de provincie zijn dit
gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, voor de gemeente het
college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.
In artikel 126 is bepaald dat de commissaris van de Koning bij de wet kan
worden belast met de uitvoering van een door de regering te geven
ambtsinstructie. Voor zover de commissaris taken verricht als rijksorgaan
(bij voorbeeld in het kader van burgemeestersbenoemingen), is daarvoor
ingevolge de Grondwet dus een wettelijke basis vereist.
Ingevolge artikel 127 ligt de verordenende bevoegdheid, behoudens bij de wet
te bepalen uitzonderingen, geheel bij provinciale staten, onderscheidenlijk
de gemeenteraad. Provinciale staten en de gemeenteraad zijn overigens wel
bevoegd om, indien de wet daartoe de mogelijkheid opent, deze bevoegdheid
aan andere organen over te dragen. In artikel 128 wordt in aanvulling daarop
nog bepaald dat autonome bestuursbevoegdheden niet door de wetgever kunnen
worden overgedragen aan provinciale of gemeentelijke commissies, behoudens
in geval van opheffing van bestaande, of instelling van nieuwe provincies en
gemeenten of bij grenswijziging.
De vereisten voor het actief en passief kiesrecht voor provinciale staten en
de gemeenteraad zijn ingevolge artikel 129 nagenoeg gelijk aan die voor de
Tweede Kamer der Staten‑Generaal. Wel dient men voor de uitoefening van het
kiesrecht voor provinciale staten en de gemeenteraad ingezetene van de
desbetreffende provincie, onderscheidenlijk gemeente te zijn. De
zittingsduur van provinciale staten en de gemeenteraad is vier jaren,
behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen.
Ingevolge het vijfde lid bepaalt de wet welke betrekkingen niet gelijktijdig
met het lidmaatschap kunnen worden uitgeoefend.
Verder kan de wet bepalen dat beletselen voor het lidmaatschap voortvloeien
uit verwantschap of huwelijk en dat het verrichten van bij de wet aangewezen
handelingen tot het verlies van het lidmaatschap kan leiden.
Artikel 130 geeft de wetgever de bevoegdheid het actief en passief kiesrecht
voor de gemeenteraad toe te kennen aan ingezetenen die geen Nederlander
zijn, mits zij ten minste voldoen aan de vereisten die gelden voor de
Nederlandse ingezetenen. In 1985 is de Kieswet aangepast, waarbij het actief
en passief kiesrecht voor de gemeenteraad ook aan niet‑Nederlandse
ingezetenen is toegekend. Het actief en passief kiesrecht bij
gemeenteraadsverkiezingen voor burgers van de Europese Unie is tevens
gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
In artikel 131 is sinds 2018 vastgelegd dat de commissaris van de Koning en
de burgemeester worden aangesteld, geschorst en ontslagen op een bij de wet
te bepalen wijze. Krachtens de wet kunnen nadere regels worden gesteld over
de daarbij te volgen procedures.
In het eerste lid van artikel 132 is de bevoegdheid van de wetgever
neergelegd om de inrichting van provincies en gemeenten te regelen, alsmede
de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen. Op deze bepaling zijn de
Provinciewet en de Gemeentewet gebaseerd. Het tweede tot en met het vierde
lid houden bepalingen in betreffende het preventieve en het repressieve
toezicht. Vernietiging door de centrale
overheid van de besluiten van de besturen van provincies en gemeenten kan
geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Op grond van het
vijfde lid kunnen maatregelen worden getroffen indien de besturen van provincies
en gemeenten hun taken verwaarlozen. Het zesde lid bevat enkele financiële
bepalingen. Ingevolge dit lid is voor de financiële verhouding tot het Rijk een
wettelijke basis vereist. Voor de
provincies is dit onderwerp in de Provinciewet geregeld, voor de gemeenten in de
Financiële‑verhoudingswet.
Een deel van Nederland ligt in de Cariben: de Caribische openbare lichamen.
Artikel 132a maakt het mogelijk om dit soort openbare lichamen in te stellen. De
wetgever heeft dat gedaan in de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba. De Caribische openbare lichamen zijn vergelijkbaar met gemeenten, zij het
dat ze vanwege de grote afstand tot Europees Nederland niet zijn ingedeeld bij
een provincie. Wel zijn de grondwettelijke waarborgen die gelden voor gemeenten
van overeenkomstige toepassing, zoals de waarborg dat er sprake moet zijn van
een rechtstreeks gekozen lokale volksvertegenwoordiging. Helemaal hetzelfde zijn
ze echter niet: het vierde lid van artikel 132a drukt uit dat voor de Caribische
openbare lichamen andere regels kunnen gelden als er sprake is van bijzondere
omstandigheden waardoor ze zich wezenlijk onderscheiden van Europees Nederland.
De inwoners van de Caribische openbare lichamen stemmen, als inwoners van
Nederland, mee voor het Nederlandse parlement. Het stemmen voor de Eerste Kamer
verloopt via zogeheten kiescolleges, waarvan de leden samen met de leden van
provinciale staten de Eerste Kamer kiezen (artikel 55).
De waterstaatszorg heeft van oudsher een aparte plaats in onze
gedecentraliseerde bestuursorganisatie gehad. Ook in de Grondwet komt dit naar
voren.
In het eerste lid van artikel 133 is omtrent de opheffing, instelling en
inrichting van waterschappen bepaald dat deze binnen wettelijke regels in
beginsel bij provinciale verordening geschieden.
In het tweede lid wordt voorgeschreven dat de wet naast de verordenende en
andere bevoegdheden van de besturen van waterschappen, de openbaarheid van hun
vergadering moet regelen.
Krachtens het derde lid van artikel 133 regelt de wet het provinciale en het
overige toezicht op de besturen van waterschappen. Tevens bepaalt dit lid dat de
besluiten van de waterschapsbesturen kunnen worden vernietigd wegens strijd met
het recht of het algemeen belang. In 1991 is de Waterschapswet vastgesteld. Deze
bevat onder meer een uitwerking van artikel 133.
Artikel 134 geeft enkele voorschriften met betrekking tot openbare lichamen voor
beroep en bedrijf en andere openbare lichamen (bij voorbeeld de Nederlandse Orde
van Advocaten en de produkt‑ en bedrijfsschappen).
Ingevolge dit artikel kunnen openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere
openbare lichamen bij of krachtens de wet worden ingesteld en opgeheven. De wet
‑ bij voorbeeld de Wet op de bedrijfsorganisatie ‑ regelt voorts de taken en de
inrichting van deze openbare lichamen, de samenstelling en bevoegdheid van hun
besturen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen.
Aan de organen van deze openbare lichamen kunnen verordenende bevoegdheden
worden toegekend. Het toezicht op
de organen van deze openbare lichamen dient bij de wet te worden geregeld.
Evenals voor provincies en gemeenten en waterschappen is het vernietigingsrecht
ten aanzien van besluiten van de besturen van deze openbare lichamen gebonden
aan de criteria: strijd met het recht en strijd met het algemeen belang.
De bestuurlijke organisatie van ons land vereist, dat openbare lichamen voor de
vervulling van bepaalde taken moeten kunnen samenwerken. Artikel 135 biedt de
grondslag voor een wettelijke vormgeving aan verschillende vormen van
samenwerking tussen openbare lichamen. De bepaling ziet niet slechts op
gemeenten, maar op alle openbare lichamen. Voorts wordt met zoveel woorden
bepaald, dat daarbij in de instelling van een nieuw openbaar lichaam kan worden
voorzien. De Wet gemeenschappelijke regelingen bevat de voornaamste van deze
wettelijke regels.
Artikel 136 regelt het beslechten van geschillen tussen de in hoofdstuk 7 bedoelde openbare lichamen. De geschilbeslechting tussen openbare lichamen wordt opgedragen aan de Kroon, tenzij zij behoort tot de competentie van de rechterlijke macht of bij de wet aangewezen gerechten.