Artikel 81
De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten‑Generaal
gezamenlijk.
Artikel 82
1.
Voorstellen van wet
kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der
Staten‑Generaal.
2.
Voorstellen van wet
waarvoor behandeling door de Staten‑Generaal in verenigde vergadering is
voor‑geschreven, kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en, voor
zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit toelaten, door de verenigde
vergadering.
3.
Voorstellen van wet, in
te dienen door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering,
worden bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakt.
Artikel 83
Voorstellen van wet, ingediend door of vanwege de Koning, worden gezonden aan de
Tweede Kamer of, indien daarvoor behandeling door de Staten‑Generaal in
verenigde vergadering is voorgeschreven, aan deze vergadering.
Artikel 84
1.
Zolang een voorstel van
wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer
onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op
voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd.
2.
Zolang de Tweede Kamer
onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel
van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer
leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden
gewijzigd.
Artikel 85
Zodra de Tweede Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen of tot indiening van
een voorstel heeft besloten, zendt zij het aan de Eerste Kamer, die het voorstel
overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden. De Tweede Kamer
kan een of meer van haar leden opdragen een door haar ingediend voorstel in de
Eerste Kamer te verdedigen.
Artikel 86
1.
Zolang een voorstel van
wet niet door de Staten‑Generaal is aangenomen, kan het door of vanwege de
indiener worden ingetrokken.
2.
Zolang de Tweede Kamer
onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel
van wet niet heeft aangenomen, kan het door het lid of de leden door wie het
aanhangig is gemaakt, worden ingetrokken.
Artikel 87
1.
Een voorstel wordt wet,
zodra het door de Staten‑Generaal is aangenomen en door de Koning is
bekrachtigd.
2.
De Koning en de
Staten‑Generaal geven elkaar kennis van hun besluit omtrent enig voorstel van
wet.
Artikel 88
De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de wetten. Zij treden
niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.
Artikel 89
1.
Algemene maatregelen
van bestuur worden bij koninklijk besluit vastgesteld.
2.
Voorschriften, door
straffen te handhaven, worden daarin alleen gegeven krachtens de wet.
De wet bepaalt de op te leggen straffen.
3.
De wet regelt de
bekendmaking en de inwerkingtreding van de algemene maatregelen van bestuur.
Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.
4.
Het tweede en derde lid
zijn van overeenkomstige toepassing op andere vanwege het Rijk vastgestelde
algemeen verbindende voorschriften.
Artikel 90
De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.
Artikel 91
1.
Het Koninkrijk wordt
niet aan verdragen gebonden en deze worden niet opgezegd zonder voorafgaande
goedkeuring van de Staten‑Generaal. De wet bepaalt de gevallen waarin geen
goedkeuring is vereist.
2.
De wet bepaalt de wijze
waarop de goedkeuring wordt verleend en kan voorzien in stilzwijgende
goedkeuring.
3.
Indien een verdrag
bepalingen bevat welke afwijken van de Grondwet dan wel tot zodanig afwijken
noodzaken, kunnen de kamers de goedkeuring alleen verlenen met ten minste twee
derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
Artikel 92
Met inachtneming, zo nodig, van het bepaalde in artikel 91, derde lid, kunnen
bij of krachtens verdrag aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden tot
wetgeving, bestuur en rechtspraak worden opgedragen.
Artikel 93
Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties,
die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat
zij zijn bekendgemaakt.
Artikel 94
Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing,
indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen
van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Artikel 95
De wet geeft regels omtrent de bekendmaking van verdragen en besluiten van
volkenrechtelijke organisaties.
Artikel 96
1.
Het Koninkrijk wordt
niet in oorlog verklaard dan na voorafgaande toestemming van de Staten‑Generaal.
2.
De toestemming is niet
vereist, wanneer het overleg met de Staten‑Generaal ten gevolge van een
feitelijk bestaande oorlogstoestand niet mogelijk is gebleken.
3.
De Staten‑Generaal
beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
4.
Het bepaalde in het
eerste en het derde lid is van overeenkomstige toepassing voor een verklaring
dat een oorlog beëindigd is.
Artikel 97
1.
Ten behoeve van de
verdediging en ter bescherming van de belangen van het Koninkrijk, alsmede ten
behoeve van de handhaving en de bevordering van de internationale rechtsorde, is
er een krijgsmacht.
2.
De regering heeft het
oppergezag over de krijgsmacht.
Artikel 98
1.
De krijgsmacht bestaat
uit vrijwillig dienenden en kan mede bestaan uit dienstplichtigen.
2.
De wet regelt de
verplichte militaire dienst en de bevoegdheid tot opschorting van de oproeping
in werkelijke dienst.
Artikel 99
De wet regelt vrijstelling van militaire dienst wegens ernstige
gewetensbezwaren.
Artikel 99a
Volgens bij de wet te stellen regels kunnen plichten worden opgelegd ten behoeve
van de civiele verdediging.
Artikel 100
1.
De regering verstrekt
de Staten‑Generaal vooraf inlichtingen over de inzet of het ter beschikking
stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale
rechtsorde. Daaronder is begrepen het vooraf verstrekken van inlichtingen over
de inzet of het ter beschikking stellen van de krijgsmacht voor humanitaire
hulpverlening in geval van gewapend conflict.
2.
Het eerste lid geldt
niet, indien dwingende redenen het vooraf verstrekken van inlichtingen
verhinderen.In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt.
Artikel 101
(vervallen bij Rijkswet van 10 juli 1995, Stb. 401)
Artikel 102
(vervallen bij Rijkswet van 22 juni 2000, Stb. 294)
Artikel 103
1.
De wet bepaalt in welke
gevallen ter handhaving van de uit‑ of inwendige veiligheid bij koninklijk
besluit een door de wet als zodanig aan te wijzen uitzonderingstoestand kan
worden afgekondigd; zij regelt de gevolgen.
2.
Daarbij kan worden
afgeweken van de grondwetsbepalingen inzake de bevoegdheden van de besturen van
provincies, gemeenten, openbare lichamen als bedoeld in artikel 132a en
waterschappen, van de grondrechten geregeld in de artikelen 6, voor zover dit de
uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in dit artikel
omschreven recht betreft, 7, 8, 9, 12, tweede en derde lid, en 13, alsmede van
artikel 113, eerste en derde lid.
3.
Terstond na de
afkondiging van een uitzonderingstoestand en voorts, zolang deze niet bij
koninklijk besluit is opgeheven, telkens wanneer zij zulks nodig oordelen
beslissen de Staten‑Generaal omtrent het voortduren daarvan; zij beraadslagen en
besluiten ter zake in verenigde vergadering.
Artikel 104
Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen
van het Rijk worden bij de wet geregeld.
Artikel 105
1.
De begroting van de
ontvangsten en de uitgaven van het Rijk wordt bij de wet vastgesteld.
2.
Jaarlijks worden
voorstellen van algemene begrotingswetten door of vanwege de Koning ingediend op
het in artikel 65 bedoelde tijdstip.
3.
De verantwoording van
de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk wordt aan de Staten‑Generaal gedaan
overeenkomstig de bepalingen van de wet. De door de Algemene Rekenkamer
goedgekeurde rekening wordt aan de Staten‑Generaal overgelegd.
4.
De wet stelt regels
omtrent het beheer van de financiën van het Rijk.
Artikel 106
De wet regelt het geldstelsel.
Artikel 107
1.
De wet regelt het
burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk en strafprocesrecht in
algemene wetboeken, behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde
onderwerpen in afzonderlijke wetten.
2.
De wet stelt algemene
regels van bestuursrecht vast.
Artikel 108
(vervallen bij wet van 25 februari 1999, Stb. 133)
Artikel 109
De wet regelt de rechtspositie van de ambtenaren. Zij stelt tevens regels
omtrent hun bescherming bij de arbeid en omtrent medezeggenschap.
Artikel 110
De overheid betracht bij de uitvoering van haar taak openbaarheid volgens regels
bij de wet te stellen.
Artikel 111
Ridderorden worden bij de wet ingesteld.