Artikel 50
De Staten‑Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.
Artikel 51
1.
De Staten‑Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en
de Eerste Kamer.
2.
De Tweede Kamer bestaat uit honderdvijftig leden.
3.
De Eerste Kamer bestaat uit vijfenzeventig leden.
4.
Bij een verenigde vergadering worden de kamers
als één beschouwd.
Artikel 52
1.
De zittingsduur van beide kamers is vier jaren.
2.
Indien voor de provinciale staten bij de wet een
andere zittingsduur dan vier jaren wordt vastgesteld, wordt daarbij de
zittingsduur van de Eerste Kamer in overeenkomstige zin gewijzigd.
Artikel 53
1.
De leden van beide kamers worden gekozen op de
grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen
grenzen.
2.
De verkiezingen worden gehouden bij geheime
stemming.
Artikel 54
1.
De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks
gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt,
behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die
geen ingezetenen zijn.
2.
Van het kiesrecht is uitgesloten hij die wegens
het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke
rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een
jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht.
Artikel 55
De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten
en de leden van een kiescollege als bedoeld in artikel 132a, derde lid. De
verkiezing wordt, behoudens in geval van ontbinding der kamer, gehouden binnen
drie maanden na de verkiezing van de leden van provinciale staten.
Artikel 56
Om lid van de Staten‑Generaal te kunnen zijn is vereist dat men Nederlander is,
de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het
kiesrecht.
Artikel 57
1.
Niemand kan lid van beide kamers zijn.
2.
Een lid van de Staten‑Generaal kan niet tevens
zijn minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State,
lid van de Algemene Rekenkamer, Nationale ombudsman of
substituut‑ombudsman, of lid van of procureur‑generaal of advocaat‑generaal bij
de Hoge Raad.
3.
Niettemin kan een minister of staatssecretaris,
die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het
lidmaatschap van de Staten‑Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is
beslist.
4.
De wet kan ten aanzien van andere openbare
betrekkingen bepalen dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de
Staten‑Generaal of van een der kamers kunnen worden uitgeoefend.
Artikel 57a
De wet regelt de tijdelijke vervanging van een lid van de Staten‑Generaal wegens
zwangerschap en bevalling, alsmede wegens ziekte.
Artikel 58
Elke kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar nieuwbenoemde leden en beslist
met inachtneming van bij de wet te stellen regels de geschillen welke met
betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen.
Artikel 59
Alles, wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft, wordt bij de wet
geregeld.
Artikel 60
Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de leden van de kamers bij de
aanvaarding van hun ambt in de vergadering een eed, dan wel verklaring en
belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een
getrouwe vervulling van hun ambt.
Artikel 61
1.
Elk der kamers benoemt uit de leden een
voorzitter.
2.
Elk der kamers benoemt een griffier. Deze en de
overige ambtenaren van de kamers kunnen niet tevens lid van de Staten‑Generaal
zijn.
Artikel 62
De voorzitter van de Eerste Kamer heeft de leiding van de verenigde vergadering.
Artikel 63
Geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden van de
Staten‑Generaal en van hun nabestaanden worden bij de wet geregeld. De kamers
kunnen een voorstel van wet ter zake alleen aannemen met ten minste twee derden
van het aantal uitgebrachte stemmen.
Artikel 64
1.
Elk der kamers kan bij koninklijk besluit worden
ontbonden.
2.
Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last
in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het samenkomen van
de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden.
3.
De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw
gekozen kamer samenkomt.
4.
De wet stelt de zittingsduur van een na
ontbinding optredende Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijn dan
vijf jaren. De zittingsduur van een na ontbinding optredende Eerste Kamer
eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van de ontbonden kamer zou zijn
geëindigd.
Artikel 65
Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen
eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van
de Staten‑Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid
gegeven.
Artikel 66
1.
De vergaderingen van de Staten‑Generaal zijn
openbaar.
2.
De deuren worden gesloten, wanneer een tiende
deel van het aantal aanwezige leden het vordert of de voorzitter het nodig
oordeelt.
3.
Door de kamer, onderscheidenlijk de kamers in
verenigde vergadering, wordt vervolgens beslist of met gesloten deuren zal
worden beraadslaagd en besloten.
Artikel 67
1.
De kamers mogen elk afzonderlijk en in verenigde
vergadering alleen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het
aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is.
2.
Besluiten worden genomen bij meerderheid van
stemmen.
3.
De leden stemmen zonder last.
4.
Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke
oproeping gestemd, wanneer één lid dit verlangt.
Artikel 68
De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in
verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden
verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang
van de staat.
Artikel 69
1.
De ministers en de staatssecretarissen hebben
toegang tot de vergaderingen en kunnen aan de beraad‑slaging deelnemen.
2.
Zij kunnen door de kamers elk afzonderlijk en in
verenigde vergadering worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn.
3.
Zij kunnen zich in de vergaderingen doen bijstaan
door de personen, daartoe door hen aangewezen.
Artikel 70
Beide kamers hebben, zowel ieder afzonderlijk als in verenigde vergadering, het
recht van onderzoek (enquête), te regelen bij de wet.
Artikel 71
De leden van de Staten‑Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere
personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden
vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de
Staten‑Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk
hebben overgelegd.
Artikel 72
De kamers stellen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering een reglement van orde vast.