Follow the Money:
De Belastingdienst jaagt mensen met schulden willens en wetens
de armoede inBij het innen van schulden duwt de Belastingdienst
burgers welbewust onder het bestaansminimum.
Bij persoonlijke betalingsregelingen negeert de dienst andere
schulden, waardoor te weinig geld overblijft voor
levensonderhoud. Dit is in strijd met het rijksbrede
incassobeleid en de eigen ‘invorderingsstrategie’. Beloftes om
snel te breken met deze praktijk, doet het ministerie van
Financiën niet.
Sonja is sinds vorig jaar volledig arbeidsongeschikt. Daarom
ontvangt ze een Wia-uitkering van ruim duizend euro netto. Haar
man werkt bij een hotel en verdient ongeveer 1800 euro netto,
samen een krappe drieduizend euro.
Ze wonen in Amsterdam in een huurwoning, met hun 11-jarige zoon.
Naast de gebruikelijke vaste kosten moeten de ouders schulden
aflossen – aan de bank en aan de gemeente vanwege onterecht
ontvangen bijstandsuitkering. Na aftrek van alle kosten houdt
het gezin circa 500 euro over voor levensonderhoud, vertelt
Meredith Deekman, sociaal raadsvrouw van het Buurtteam
Amsterdam-West. Zij begeleidt het gezin om een oplossing te
vinden voor een nijpend probleem.
Vorig jaar viel er een blauwe envelop op de mat met een
ontwrichtende boodschap: de Belastingdienst eist ruim
vierduizend euro inkomstenbelasting van Sonja. Deekman vroeg de
dienst om een betalingsregeling voor gespreid aflossen. Ze
stuurde informatie over de inkomenssituatie mee, inclusief de
aflossingsverplichtingen.
Het antwoord begin dit jaar luidde: betaal maar terug in twaalf
termijnen van 350 euro. Dat zou betekenen dat Sonja en haar
echtgenoot 150 euro per maand overhouden voor de boodschappen.
Daarmee komt het gezin ruim onder het bestaansminimum.
Deekman legde dit uit aan een medewerker van de Belastingdienst
en stelde voor om 50 euro per maand af te lossen. De medewerker
wees dat af, want: ‘We zijn afhankelijk van het systeem. Dit
bedrag komt eruit.’
‘Niet transparant, niet
toegankelijk’
Sonja is geen uitzondering, maar – zoals de medewerker van de
fiscus al zei – een uitkomst van ‘het systeem’. Dat hield ook na
de toeslagenaffaire stand. Vanwege het hardvochtig terugvorderen
van kinderopvangtoeslag lag de dienst jarenlang onder een
vergrootglas. Bewindspersonen beloofden de menselijke maat te
hanteren bij het innen van schulden.
Juist daarmee is veel mis, constateerde de Algemene Rekenkamer
vorige week in een buitengewoon kritisch rapport.
Afbetalingsregelingen op maat – bedoeld voor wie de
standaardregeling van maximaal twaalf betaaltermijnen te kort is
– zijn niet transparant en niet goed toegankelijk. Bovendien
wordt het bestaansminimum van aanvragers onvoldoende beschermd.
Dat geldt volgens de Rekenkamer niet alleen voor de
Belastingdienst, maar ook voor het CAK en het Centraal
Justitieel Incassobureau.
De Rekenkamer schrijft: ‘De onderzochte organisaties brengen
[...] niet goed in kaart wat de burger in de praktijk
maandelijks kan afdragen. Hierdoor lopen burgers gevaar
maandelijks een te hoog bedrag te moeten aflossen voor de
betalingsregeling. De organisaties hebben namelijk geen heldere
afspraken en procedures over het bestaansminimum.’
‘De attitude is: wij zijn
preferente schuldeiser’
Bij de Belastingdienst speelt nog iets ernstigers, schrijft de
Rekenkamer: ‘Of de afspraken staan de bescherming van het
bestaansminimum zelfs in de weg: zo gebruikt de Belastingdienst
zijn preferente schuldeiserspositie als rechtvaardiging om
andere schulden van een burger te negeren. Waardoor het risico
bestaat dat de bescherming van het bestaansminimum bij iemand
met meerdere schulden een papieren werkelijkheid is.’
Een snoeiharde conclusie.
Als ‘preferente schuldeiser’ kan de Belastingdienst een
openstaand bedrag met voorrang verhalen ten opzichte van andere
schuldeisers, zoals een verhuurder. Bij dwanginvordering,
bijvoorbeeld met een beslag op inkomen, krijgt de
Belastingdienst eerst haar deel. Pas daarna komen andere
schuldeisers met een gewone, niet-preferente vordering aan de
beurt, met de kans dat er niets meer te halen valt.
Deze voorrangspositie geldt voor belastingschulden en gebruikt
de Belastingdienst dus als ‘rechtvaardiging’ om andere schulden
te negeren. Als mensen aankloppen voor een betalingsregeling op
maat hebben ze in de regel andere schulden, en dus
aflossingsverplichtingen. Daarvan is de dienst vaak op de
hoogte, omdat schuldenaren bij aanvraag van de regeling op
verzoek van de Belastingdienst informatie aanleveren.
'We zien in dossiers dat de Belastingdienst weet dat er andere
schulden zijn,’ zegt een woordvoerder van de Rekenkamer over het
onderzoek. ‘Maar daar doen ze niets mee. De attitude is: wij
zijn preferente schuldeiser. Dit wordt bevestigd in gesprekken
die wij voerden met zowel uitvoerende als leidinggevende
medewerkers.
’ Kortom, ook al voer je gedocumenteerd aan dat je
betalingscapaciteit beperkt is, toch zegt de Belastingdienst
tegen mensen als Sonja: jammer voor u, daarmee houden we geen
rekening. Zo neemt de dienst bewust het risico dat schuldenaren
honger moeten lijden of – na de sterk gestegen energieprijzen –
de kachel moeten uitzetten.
Incassobeleid met oog voor de
menselijke maat
De noodzaak om zorgvuldig en maatschappelijk verantwoord te
innen, is in 2016 vastgelegd in de Rijksincassovisie en het
Actieplan Brede Schuldenaanpak. Een van de uitgangspunten
daarbij is het respecteren van het bestaansminimum.
Vorig jaar juli schreef minister voor armoedebeleid Carola
Schouten (Christenunie) nog aan de Kamer: ‘De overheid zal
terugvorderingen en betalingsachterstanden incasseren met oog
voor de menselijke maat. Dat is een belangrijke les uit het
verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie
Kinderopvangtoeslag.’
De boodschap van Schouten staat haaks op de bevindingen van de
Rekenkamer die concludeerde: ‘Het Rijk slaagt er voor deze
relatief kleine doelgroep [die een persoonlijke
betalingsregeling nodig heeft, red.] niet in de doelen uit haar
eigen Rijksincassovisie te realiseren.’
Opvallend genoeg is het beleid ook strijdig met de
Invorderingsstrategie 2022 van de Belastingdienst zelf. Een van
de uitgangspunten daarvan is immers het ‘waarborgen van het
bestaansminimum’. Er staat: ‘Bij het leveren van maatwerk wordt
zoveel mogelijk rekening gehouden met de totale schuldpositie,
de individuele financiële omstandigheden en relevante elementen
bij de totstandkoming van de schuld.’ Zoveel mogelijk.
Vooralsnog is dat volstrekt onvoldoende, zegt de Rekenkamer.
Wat zegt de wet?
Het uitkleden van schuldenaren onder het minimum is
gestold in regelgeving die botst met uitgangspunten van de
Rijksincassovisie en de ambities van de Invorderingsstrategie.
Zo is in Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 geregeld hoe
de betalingscapaciteit bij uitstel van betaling wordt becijferd.
Daaruit blijkt vereenvoudigd gezegd dat de Belastingdienst voor
wat betreft de uitgaven alleen rekening houdt met woonlasten,
zorgverzekering, alimentatie en belastingschulden. Het afbetalen
van andere private schulden en schulden bij andere overheden
tellen niet als uitgaven.
Dat is precies de bedoeling, staat eveneens in art. 25.5.8 van
de Leidraad Invordering: ‘In het algemeen blijven bij de
berekening van de betalingscapaciteit de
aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing als de
schuld aan de Belastingdienst een hogere preferentie heeft.’
In reactie op de bevindingen van de Rekenkamer zei de
staatssecretaris van Financiën Marnix van Rij (CDA) dat het
‘ontbreken van een integraal zicht op de totale schuldpositie
van een persoon’ een belangrijke rol speelt bij het probleem.
‘Meer nog dan de preferente positie van de Belastingdienst.’
Reactie van Financiën
In reactie op vragen van Follow the Money zegt het ministerie
van Financiën: ‘De verbeterpunten die de Algemene Rekenkamer
benoemt, zullen (verder) worden opgepakt. De Belastingdienst
deelt de mening van de Algemene Rekenkamer dat het
bestaansminimum van burgers met schulden gewaarborgd dient te
worden. Wel willen we u erop wijzen dat het borgen van het
bestaansminimum een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van
schuldeisers, waaronder verschillende overheidsinstanties.’
Vervolgens herhaalt het departement dat het zicht op de schulden
ontbreekt. ‘Het is daardoor niet altijd mogelijk om met andere
schulden rekening te houden in het bestaansminimum. Samen met
alle uitvoeringsorganisaties en SZW wordt volop ingezet op een
verbetering van het zicht op de totale schuldpositie van de
burger.’
Daarnaast gelden volgens Financiënbeperkingen door wet- en
regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van privacy. ‘Schuldeisers
zijn ten aanzien van schulden bij derden afhankelijk van wat de
schuldenaar daarover bekendmaakt. Als de burger niet aangeeft
welke andere schulden hij heeft, kan de Belastingdienst hier ook
geen rekening mee houden in zijn preferente positie.’
De reactie suggereert dat de wil bestaat om rekening te houden
met andere uitgaven, maar dat het zicht daarop ontbreekt en de
dienst op dit punt afhankelijk is van de burger. Maar dat
miskent dat het negeren van andere schulden in regels gegoten
beleid is en dat de Belastingdienst zich op haar preferente
positie beroept, ook al heeft ze kennis van andere schulden die
de betalingscapaciteit beperken.
Regels moeten ‘dringend’ op de schop
Nadja Jungmann, lector Schulden en Incasso bij de Hogeschool
Utrecht en bijzonder hoogleraar schuldenproblematiek aan de
Universiteit van Amsterdam, is verbaasd over de reactie op het
rapport. ‘Ik vind de reactie heel lauw. De staatssecretaris zegt
niet: “We zorgen ervoor dat dit over maximaal een jaar niet meer
gebeurt.” Het maakt inzichtelijk dat niet met man en macht wordt
gewerkt om die uitvoering passend te maken voor mensen met
schulden. Wat is dan de waarde van mooie ambities zoals verwoord
in de Invorderingsstrategie?’
Volgens Jungmann moeten de regels voor de vaststelling en
verdeling van de betalingscapaciteitonder schuldeisers dringend
op de schop. ‘Anders blijven mensen in de problemen komen.’
Vertrouwen in de op het oog mildere Invorderingsstrategie heeft
ze niet. ‘Het rapport van de Rekenkamer maakt pijnlijk duidelijk
hoe ver die afstaat van de huidige praktijk.’
Financiën ontkent niet dat de regelgeving in strijd is met de
invorderingsstrategie en zegt desgevraagd met een ‘open blik’
naar de bestaande wet- en regelgeving te kijken. ‘Aanpassing
hiervan is niet uitgesloten.’
De poot stijf bij de rechter
De huidige praktijk is terug te zien in gerechtelijke
procedures. Zo speelde in 2021 een zaak bij de rechtbank
Rotterdam, waarin een schuldenaar en maandelijkse aflossing van
ruim 600 euro op de toeslagschuld te hoog vond. De rechter
noemde het een ‘niet op te brengen bedrag’, dat getuigde van een
‘systeemwerkelijkheid die niet (meer) aansluit bij een redelijke
uitvoering en de door eenieder gewenste menselijke maat’.
Voor Belastingdienst/Toeslagen was het reden om in hoger beroep
te gaan bij de Raad van State, de hoogste rechter in het
bestuursrecht. Daar voerde de dienst opnieuw aan dat het alleen
rekening hoeft te houden met de uitgaven die zijn opgesomd in de
wet: ‘een bewuste keuze van de wetgever’. Daarin gaf de rechter
de fiscus eind vorig jaar geen gelijk: er is ruimte om rekening
te houden met andere schulden.
Niet alleen de betalingscapaciteit is een issue bij
betalingsregelingen, de weg erheen is volgens de Rekenkamer
niet-transparant en weinig toegankelijk.
Bij de aanvraag van een betalingsregeling maakt de
Belastingdienst gebruik van een algoritme, schrijft de
Rekenkamer. ‘Wanneer het algoritme inschat dat er te weinig geld
is om de schuld in maximaal twaalf maanden af te betalen, wijst
de Belastingdienst de aanvraag voor een standaardregeling af. De
Belastingdienst kijkt daarna alleen of kwijtschelding mogelijk
is. Als dit niet mogelijk is, wordt hen ook geen maatwerk
aangeboden.’ Resultaat in een van de onderzochte dossiers was
dat de Belastingdienst de gehele schuld in één keer opeiste.
De Rekenkamer ziet dat burgers die geen standaardregeling kunnen
afsluiten en niet in aanmerking komen voor kwijtschelding, het
risico lopen tussen wal en schip te vallen als ze niet gewezen
worden op de mogelijkheid van maatwerk. Er is geen duidelijk
loket. ‘Zij krijgen daarmee niet de kans om hun belastingschuld
op een voor hen haalbare manier af te betalen.’
Burgers moeten zelfs naar de rechter stappen om een persoonlijke
betalingsregeling te krijgen: ‘Opmerkelijk is dat de
Belastingdienst [...] als reactie daarop wel een
maatwerkregeling met meer dan twaalf termijnen kan aanbieden.
[...] Ons is niet duidelijk geworden waarom de Belastingdienst
de optie voor maatwerk niet aanbiedt bij de afwijzing van een
standaardregeling.’
Financiën reageert: ‘Betalingsregelingen maken deel uit van het
onderzoek dat wordt gedaan in het kader van de
invorderingsstrategie Belastingdienst. Ook dit aspect zal
daarbij aan de orde komen. De Tweede Kamer wordt periodiek
hierover geïnformeerd. Het is niet mogelijk om vooruit te lopen
op de uitkomsten hiervan.’
Bron FTM